Onthophagus similis

Meer dan 200.000 insecten in 68 koeienvlaaien

19-OKT-2012 - Natuurpunt Studie voerde recent een onderzoek uit naar de coprofiele of mestbewonende fauna in koeienvlaaien. Daaruit bleek dat enorme aantallen ongewervelden tot ontwikkeling komen in mest. Deze vormen op hun beurt een belangrijke voedselbron voor bepaalde vogels en vleermuizen. En bovendien ontdekten de onderzoekers een nieuwe keversoort voor België!

Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie [land] op [publicatiedatum]

Natuurpunt Studie voerde recent een onderzoek uit naar de coprofiele of mestbewonende fauna in koeienvlaaien. Daaruit bleek dat enorme aantallen ongewervelden tot ontwikkeling komen in mest. Deze vormen op hun beurt een belangrijke voedselbron voor vogels en vleermuizen. En bovendien ontdekten de onderzoekers een nieuwe keversoort voor België!

Koeienvlaaien vormen een zeer plaatselijk en tijdelijk ecosysteem, met een eigen, erg specifieke 'strontgebonden' fauna. Vooral coprofiele kevers nemen in dit systeem een prominente plaats in. Deze kevers kunnen in drie groepen worden opgedeeld: de coprofagen (mesteters), de carnivoren (rovers) en de fungivoren (schimmeleters). Daarnaast kunnen in mest ook heel wat ‘toevallige gasten’ worden aangetroffen, zoals strooiselbewoners.

Onthophagus similis, een hoornmestkeversoort, ziet eruit als een typische mestkever en werd frequent aangetroffen in de onderzochte mest. (foto: Maarten Jacobs)

In drie onderzoeksgebieden (rond Beerse in de Antwerpse Kempen) werden gedurende vijf weken telkens vijf koeienvlaaien ingezameld. Niet elke keer konden vijf vlaaien worden gevonden, waardoor de teller bleef steken op 68 i.p.v. 75 'taarten'. Per gebied en per datum werd telkens één vlaai in zijn geheel overgebracht in een afsluitbare kist. Doel: alle larven en poppen uit de vlaai opkweken. De overige vier werden aan het eind van de veldwerkdag meteen onderzocht op de aanwezigheid van coprofiele fauna. In totaal werden meer dan 200.000 ongewervelden in de 68 onderzochte stalen vastgesteld. Alle dieren werden tot op het niveau van een orde geklasseerd. Het meest talrijk waren de kevers (orde Coleoptera) gevolgd door vliegen en muggen (Diptera) en een minderheid aan vliesvleugeligen (Hymenoptera).

Van elk staal werden maximaal 250 vliegen, 250 larven en 250 kevers tot op soortniveau gedetermineerd, goed voor een totaal van 13.825 gedetermineerde kevers verdeeld over 98 soorten. Vooral kortschildkevers waren met 50 soorten zeer goed vertegenwoordigd. Meest talrijk was Oxytelus tetracarinatus, een kortschildkever die het vooralsnog zonder Nederlandse naam moet stellen. Ook bladsprietkevers (Scarabaeidae), waaronder de bij het brede publiek gekende 'mestkevers' (foto 1), deden het met 16 soorten niet slecht. Mestbewonende waterkevers (Hydrophilidae) kwamen op de derde plaats. Opmerkelijk bij deze laatste groep was de vondst van Cercyon castaneipennis, een nieuwe soort voor de Belgische fauna (foto 2).

Cercyon castaneipennis, een nieuwe soort voor de Belgische fauna, die zowel in de natuurreservaten Abtsheide als Eksterheide (Beerse) in koeienvlaaien werd gevonden. (foto: Maarten Jacobs)

Mest levert overduidelijk een grote bijdrage aan de biomassa van insecten, die op hun beurt een belangrijke voedselbron vormen voor andere dieren. Van heel wat zoogdieren (bv. Das, Egel, spitsmuizen, vleermuizen) en vogelsoorten (klauwieren, weidevogels, Nachtzwaluw) is bekend dat ze frequent op mestkevers jagen. De vleermuissoort Grote Hoefijzerneus (Rhinolophus ferrumequinum) is uit Vlaanderen verdwenen en in het buitenland is een sterke link vastgesteld met de afname van mestkevers, hun voornaamste voedsel.

Een onoordeelkundig gebruik van ontwormingsmiddelen kan een nefaste invloed hebben op de coprofiele insectenfauna en kan zo indirect voor een verminderd voedselaanbod zorgen voor insectenetende soorten. Ontwormingsmiddelen worden in de veesector regelmatig gebruikt en komen via de uitwerpselen van de behandelde dieren (incl. paarden) in het milieu terecht. Directe effecten van insecticiden op vleermuiskolonies zijn al bewezen. Indirecte effecten, zoals een daling van het aantal insecten door gebruik van bepaalde ontwormingsmiddelen, werden vooralsnog nauwelijks bestudeerd. Hier ligt dan ook nog een grote uitdaging voor verder onderzoek.

Intussen werd wel al afdoende aangetoond dat ontwormingsmiddelen uit de groep van de avermectines (bv. Ivomec) het grootste gevaar vormen voor de coprofiele fauna. Deze ontwormers worden het vaakst gebruikt vanwege hun breed spectrum en goede antiparasitaire werking. De residu's van avermectines blijven lang werkzaam in de mest en zorgen voor een grote sterfte onder de coprofiele insecten waardoor de mest trager wordt afgebroken. Koeienvlaaien met restanten van dergelijke producten blijven vele maanden onaangeroerd liggen. Reden: alle mestverwerkende insectensoorten die de taart hadden moeten doen verdwijnen, sterven als gevolg van die residu's.

De kans op besmetting van vee door parasieten en de gevolgen ervan zijn een erg complexe materie (o.a. afhankelijk van leeftijd vee, grootte van begraasd gebied, resistentie, …). Natuurbeheerders gebruiken voor begrazingsbeheer frequent oude dierrassen omdat die in hoge mate resistent zijn tegen parasieten en dus geen of slechts een beperkte preventieve inenting met ontwormingsmiddelen behoeven. De boodschap is in elk geval duidelijk: met antiparasitaire middelen moet rationeel en spaarzaam worden omgesprongen, zeker ook omdat intussen goede alternatieven voorhanden zijn (bv. cydectin). Het volledig verslag van de studie kan je hier downloaden.

Tekst: Jorg Lambrechts, Natuurpunt Studie (0478 242 761)
Foto's: Maarten Jacobs