Valkruid

Waarom zeldzame planten zeldzaam blijven

12-AUG-2014 - Zeldzame plantensoorten zijn zeldzaam geworden doordat de omstandigheden waarin zij graag voorkomen zeldzaam zijn. Geschikt maken van de omstandigheden en eventueel introducties en herintroducties zorgen er echter niet één-op-één voor dat zeldzame plantensoorten zich kunnen herstellen. Genetische eigenschappen die ooit zorgden dat populaties vitaal bleven, kunnen nu het lot van zeldzame soorten verergeren. Inteelt, afname aan genetische diversiteit en aan genetica gekoppeld verminderd voortplantingssucces zijn belangrijke factoren om in het natuurbeheer rekening mee te houden.

Bericht uitgegeven op [publicatiedatum]

Zeldzame plantensoorten zijn zeldzaam geworden doordat de omstandigheden waarin zij graag voorkomen zeldzaam zijn. Geschikt maken van de omstandigheden en eventueel introducties en herintroducties zorgen er echter niet één-op-één voor dat zeldzame plantensoorten zich kunnen herstellen. Genetische eigenschappen die ooit zorgden dat populaties vitaal bleven, kunnen nu het lot van zeldzame soorten verergeren. Inteelt, afname aan genetische diversiteit en aan genetica gekoppeld verminderd voortplantingssucces zijn belangrijke factoren om in het natuurbeheer rekening mee te houden.

Voordat kunstmest werd ontwikkeld waren voedingstoffen beperkend, en waren de meeste plantensoorten die momenteel zeldzaam en bedreigd zijn nog algemeen. Bijna al die soorten zijn specialisten van (matig) voedselarme milieus, waarin veel soorten naast elkaar voorkwamen omdat nutriëntbehoeftige, concurrentiekrachtige soorten minder kans kregen om dominant te worden.

Valkruid (foto: Hans Dekker)

Waarom zeldzame planten zeldzaam zijn
Duidelijk is dat juist de specialisten van voedselarme milieus het in het door intensieve landbouw gedomineerde, met nutriënten verzadigde landschap moeilijk hebben. Niet alleen is het aanbod aan nitraat en fosfaat in natuurreservaten en natuurontwikkelingsgebieden toegenomen, maar dit heeft ook geleid tot verzuring. Daarnaast heeft er ook nog eens verdroging plaatsgevonden, wat de problemen alleen maar heeft vergroot. Niet zo vreemd dat de kieskeurige specialisten van weleer het af moesten leggen tegen een groepje “rouwdouwers” die bevoordeeld worden door vermesting, verzuring en verdroging.

Gelukkig zijn natuurbeheerders en onderzoekers er samen behoorlijk goed in geslaagd om in allerlei natuurreservaten natte, voedselarme milieuomstandigheden te bewaren of te herstellen. Dat is niet altijd even makkelijk, maar het lukt op steeds meer plaatsen steeds beter. Ook de zeer sterke versnippering van leefgebieden wordt langzaam maar zeker verminderd. Maar de mate van verbinding tussen natuurgebieden is helaas nog niet vergelijkbaar met het sterk verbonden landschap van ooit. Veel populaties van zeldzame soorten zijn klein, en geïsoleerd van andere populaties van dezelfde soort.

En waarom zeldzame planten zeldzaam blijven
Daarin zit de boodschap van dit artikel: door de afname van het aantal individuen en de grote mate van isolatie is de levensvatbaarheid van veel populaties van planten en dieren sterk verminderd. Nog veel teveel wordt er door natuurbeheerders, -onderzoekers en beleidsmakers vanuit gegaan dat als we de abiotische en biotische randvoorwaarden voor leefgemeenschappen herstellen de populaties vanzelf wel weer zullen toenemen. We zijn er inmiddels achter dat ze door de versnippering en isolatie niet vanzelf terugkeren, want introducties en herintroducties zijn tegenwoordig eerder regel dan uitzondering. Dat het ook niet vanzelf spreekt dat bestaande populaties weer toenemen nadat vermesting, verdroging, verzuring en verruiging zijn teruggedrongen is echter minder algemeen bekend.

De oorzaken van de afname van het herstelvermogen van populaties liggen in genetische factoren: inteelt en een afname van genetische diversiteit en ook een, vaak aan de genetica gekoppeld, verminderd voortplantingssucces. Veel natuurbeheerders zijn nog steeds van mening dat je pas rekening hoeft te houden met genetische factoren wanneer al het andere niet heeft gewerkt, maar niets is minder waar. Enkele voorbeelden om het belang van genetische diversiteit te illustreren.

Valkruid
Valkruid (Arnica montana) kan alleen goed op habitatherstel reageren wanneer er voldoende zaad geproduceerd wordt. Anders kunnen alleen bestaande klonen zich wat uitbreiden, maar dat is een schijntoename. Om voldoende kiemkrachtig zaad te kunnen produceren heeft Valkruid genetische diversiteit nodig voor een gen dat in gezonde populaties zelfbestuiving (en daarmee inteelt) voorkomt. In kleine populaties is de genetische diversiteit, óók voor dat direct belangrijke gen, doorgaans sterk verminderd, waardoor ze niet of nauwelijks zaad produceren. Ook al doen we van alles om de bodem weer voedselarm te maken en de buffercapaciteit te verhogen, kleine Valkruidpopulaties blijven klein, tenzij we speciale maatregelen nemen om de genetische diversiteit te herstellen. Door de versnippering is de isolatie zó sterk dat spontane aanvoer van zaden of stuifmeel met nieuw genetisch materiaal niet snel zal plaatsvinden.

Goed (L) en slecht (R) bevruchte zaadhoofdjes van Valkruid. De zwarte zaden zijn kiemkrachtig, de witte niet (foto: Gerard Oostermeijer)

Rozenkransje
Rozenkransje (Antennaria dioica) is van de ooit honderden populaties op de hogere zandgronden in het binnenland gereduceerd tot één populatie in het Gooi en één in Drenthe (daarnaast zijn er nog enkele populaties in de duinen). Het verlies van genetische diversiteit is hier eenvoudiger te zien dan bij Valkruid, want de soort is tweehuizig en heeft dus aparte mannetjes- en vrouwtjesplanten. In Drenthe bestaat de enige resterende populatie alleen nog uit vrouwtjes, een extreem verlies van genetische diversiteit. Kleinschalig afplaggen rond die vrouwtjes, in het recente verleden nog gebruikt als herstelmaatregel voor populaties in Drenthe, heeft zonder mannetjesplanten weinig zin. Spontane migratie van zaad met mannetjes vanuit het Gooi of de duinen is uiteraard uitgesloten.

Een vrouwelijke bloeiwijze van Rozenkransje (foto: Gerard Oostermeijer)

Stengelloze sleutelbloem
Stengelloze sleutelbloem (Primula vulgaris) heeft een voortplantingssysteem met kort- en langstijlige bloemen aan genetisch verschillende individuen. Normaal gesproken kunnen alleen kort- en langstijlige planten elkaar succesvol kruisbestuiven. Kort-kort en lang-lang bestuivingen leveren geen kiemkrachtig zaad op. Van de drie kleine, geïsoleerde restpopulaties van deze soort in Drenthe bestaat er één alleen uit langstijlige planten, en dat zegt nu hopelijk genoeg over de kans op zaadzetting… Daarnaast vindt in alle populaties inteelt plaats, hetgeen de kans op succesvol voortbrengen van nageslacht sterk vermindert, óók wanneer we de habitatkwaliteit herstellen.

Wanneer voortplanting in de natuur niet meer lukt zijn helpende handen noodzakelijk voor populatieherstel: bestuiving van Stengelloze sleutelbloem (foto: Gerard Oostermeijer)

En dieren…
Ook bij dieren spelen genetische problemen; denk aan de rol van inteelt bij de otter, het korhoen en de korenwolf. Meer aandacht daarvoor zou ook het herstel van dierenpopulaties (hebben) kunnen vergroten (zie bijvoorbeeld het artikel over de korenwolf in het laatste nummer van De Levende Natuur).

Kortom: voor een effectief herstel van zeldzame, bedreigde soorten moet zoveel mogelijk worden samengewerkt tussen specialisten in verschillende disciplines: abiotiek, hydrologie, vegetatiekunde, terreinbeheer, genetica én populatiebiologie. Alleen dán kunnen we op verantwoorde wijze ons gezamenlijke doel bereiken: duurzaam levensvatbare metapopulaties van de voor ons landschap karakteristieke soorten. Herstelprojecten aan onder meer de hierboven genoemde soorten door IBED en Science4Nature in samenwerking met vrijwilligers, terreinbeherende organisaties, andere onderzoekers en de provincies zijn momenteel overigens in volle gang!

Tekst en foto’s: Gerard Oostermeijer, IBED-Universiteit van Amsterdam en Stichting Science4Nature
Foto's: Hans Dekker, Saxifraga; Gerard Oostermeijer