Paarbladig goudveil

Goudveil, een zeldzaam broekbosplantje dat zijn nut nu bewijst

6-MEI-2013 - Paarbladig en Verspreidbladig goudveil zijn twee zeldzame broekbosplantjes die in de 17e eeuw als nutteloos beschouwd werden omdat er geen geneeskrachtige eigenschappen aan toegekend werden en ze op waardeloze grond groeiden. Vandaag is goudveil nog veel zeldzamer geworden en bewijst het zijn nut als indicator voor proper, voedselarm en zuurstofrijk water.

Bericht uitgegeven door Natuurbericht [land] op [publicatiedatum]

Paarbladig en Verspreidbladig goudveil zijn twee zeldzame broekbosplantjes die in de 17e eeuw als nutteloos beschouwd werden omdat er geen geneeskrachtige eigenschappen aan toegekend werden en ze op waardeloze grond groeiden. Vandaag is goudveil nog veel zeldzamer geworden en bewijst het zijn nut als indicator voor proper, voedselarm en zuurstofrijk water.

Met goudveil bedoelen we in Vlaanderen twee soorten: Paarbladig (Chrysosplenium oppositifolium) en Verspreidbladig goudveil (Chrysosplenium alternifolium). Beide soorten zijn zeldzaam, indicator voor oud bos en te vinden in bronbossen op matig voedselrijke bodem. In Vlaanderen is goudveil voornamelijk te vinden in de Leemstreek, van Haspengouw tot de Vlaamse Ardennen. Verspreidbladig goudveil heeft de grootste en meest opvallende, goudgele bloemen en gaat het hardst achteruit. Deze soort bloeit iets vroeger. Het Paarbladig goudveil is iets vaker te vinden, heeft kleinere bloemen en twee tegenoverstaande bladeren op de bloeistengel.

Paarbladig goudveil langs bronbeekje (foto: Henk Coudenys)

‘De Gulde Steenbreeck groeyt in sommighe broeckachtighe oft poelachtighe / waterachtighe / onderloopende plaetsen van Brabandt ende Vlaenderen / op sandachtighen ende onvruchtbaeren magheren grond.
Gulde Steenbreeck is op haer beste met haer bloemen ende saedt in den April ende Mey. Aerd, Kracht ende Werckinghe Gulde Steenbreeck en wordt nerghens in ghebruyckt; ende wat kracht dat het heeft van eenige sonderlinghe sieckte te ghenesen / is ons noch ter tijdt onbekent / aenghesien dat het toch noch niet van iemanden ondersocht en is gheweest’ (Rembert Dodoens, Vlaams plantkundige en arts uit de 16e eeuw).
De bijgevoegde illustratie, een gestileerde ets, in het Cruydeboeck van Dodoens dat in 1644 werd gedrukt, toont ons Paarbladig goudveil, dat in die tijd blijkbaar onder de naam ‘Gulde Steenbreeck’ bekend stond. De kruidengeneeskunde uit de 17e eeuw was een verre uitloper van een traditie die wellicht even oud is als de mensheid zelf. Ongetwijfeld wisten de eerste mensen op aarde, die als jagers-verzamelaars een zwervend bestaan leidden, van zowat alle planten in hun foerageergebied of ze eetbaar waren of bruikbaar om zichzelf gezond in leven te houden.

Goudveil zoals afgebeeld in het Cruydeboeck van Dodoens.
Noch in de 17e eeuw, noch in de huidige fytofarmacologie (isolatie en karakterisering van actieve componenten uit planten) van de 21ste eeuw wordt er enige geneeskrachtige werking aan Goudveil toegeschreven. Vanuit menselijk oogpunt is goudveil dus mooi maar nutteloos.
Gelukkig maar, want goudveil is zeldzaam. Stel je eens voor dat het bekend zou staan als een krachtig afrodisiacum. Tot in China zou het verkocht worden in poedervorm, net als de horens van de laatste neushoorns zou het illegaal geoogst en verhandeld worden. Een levend wezen kan maar beter geen waarde hebben voor de mens.
Dodoens wist veel van kruiden, maar niet alles. Beide soorten Goudveil komen weliswaar op natte bodems voor, maar deze zijn zeker niet echt arm. De leembodems van Noord-Henegouwen, de Vlaamse Ardennen en het Brabantse Pajottenland, zijn best wel voedselrijk. Maar de natte, door bronnen en beekjes doorsneden gebieden waar Goudveil gedijt zijn moeilijk te bewerken. In de zestiende eeuw werden alle gronden die onbruikbaar waren voor de landbouw consequent ‘arm’ of ‘woest’ genoemd. Ook als grond kun je maar beter niet in de smaak van mensen vallen. Het is de enige garantie om niet omgeploegd te worden.


Paarbladig goudveil (foto: Philippe Vanmeerbeeck)Wat beide soorten Goudveil gemeen hebben, is dat ze uitsluitend in ondiep, liefst stromend zuiver water voorkomen, of op plaatsen die net niet droogvallen in de buurt van bron- of zuiver beekwater. Overal waar helder bronwater samenvloeit tot kronkelende beekjes kan Goudveil opduiken, tenminste als er geen concurrentie is van grotere en sneller groeiende planten. Goudveil verkiest open plekjes zoals de kale steile oevertjes van een beek of het slijk in een binnenbocht.


Uiteindelijk blijkt Goudveil toch nuttig voor de mens, namelijk als indicator van zuurstofrijk en stikstofarm kwelwater. Als de watervervuiling oprukt, de voedselrijkdom van het grondwater stijgt door inmenging van afvalwater en de zuurstof uit het water verdwijnt, houdt Goudveil het voor bekeken. Het is een teer plantje, wat dat betreft. Ondertussen rukken minder kieskeurige planten op en wat nog overblijft aan goudveil wordt al snel overschaduwd en weggeconcurreerd.
Ons landschap laat zich niet splitsen door zoiets artificieels als een taalgrens. Sommige bossen in het noorden van Henegouwen herbergen meer Goudveil dan alle bosrestanten in de Vlaamse Ardennen, het Pajottenland en het West-Vlaamse Heuvelland samen. Hoogstwaarschijnlijk was goudveil in Dodoens' tijd veel algemener. Maar bij gebrek aan milieuvervuiling waren ze toen niet van nut voor de mens.

Tekst: Henk Coudenys, Plantenwerkgroep Vlaamse Ardennen plus
Foto's: Henk Coudenys & Philippe Vanmeerbeeck