Vrouwtje rode snuitvlieg op zijn voorkeursbloem Robbertskruid

Voorjaarszweefvliegen in de Zuid-Limburgse hellingbossen

EIS Kenniscentrum Insecten
21-APR-2013 - Het is april, met maximumtemperaturen tussen tien en twintig graden Celsius barst het los in de natuur. Zo ook de zweefvliegen: veel van de voorjaarssoorten en overwinteraars komen samen op de door de zon beschenen vroege wilgenkatjes of bloeiende sleedoorns. Maar ook diep in het bos zijn zweefvliegen te vinden, soms heel bijzondere.

Bericht uitgegeven door EIS-Nederland [land] op [publicatiedatum]

Het is april, met maximumtemperaturen tussen tien en twintig graden Celsius barst het los in de natuur. Zo ook de zweefvliegen: veel van de voorjaarssoorten en overwinteraars komen samen op de door de zon beschenen vroege wilgenkatjes of bloeiende sleedoorns. Maar ook diep in het bos zijn zweefvliegen te vinden, soms heel bijzondere.

De gestreepte molmzweefvlieg (Chalcosyrphus eunotus) is zo’n bijzondere soort. Hij is gebonden aan bergbeekjes. De larven leven in rottend hout dat zich in snelstromende beekjes bevindt. In de rest van Europa wordt de soort alleen in berggebieden waargenomen en ook in België is de gestreepte molmzweefvlieg uiterst zeldzaam en alleen bekend uit het zuiden. Deze soort is pas in 2000 in Nederland ontdekt en was tot vorig jaar alleen bekend van twee beekjes in het Bunderbos. Vorig jaar dook hij ineens op in twee andere bossen met beschaduwde beken, het Ravensbos en het Elzetterbosch. Toen de soort voor het eerst ontdekt werd, was de gedachte dat hij wellicht lange tijd over het hoofd was gezien. Geldt dat dan ook voor deze recent ontdekte nieuwe populaties? Of is dit een uitbreiding van het areaal in Nederland?

Mannetje gestreepte molmzwever op een stam in een beek in het Bunderbos (foto: John T. Smit)

Dat soorten soms over het hoofd gezien worden is wel zeker. Een mooi voorbeeld is de vorig jaar vaak geziene zwarte myolepta (Myolepta vara). Deze soort was twee keer eerder aangetroffen in de jaren 1990. Vorig jaar werd hij ineens in groot aantal gevonden in het Elzetterbosch. Ook deze soort is afhankelijk van dood hout, zij het in een andere vorm. De larven van de zwarte myolepta leven in rottingsholten in boomstammen. Dood of stervend hout is een belangrijk habitat voor de typische zweefvliegenfauna van bossen. Dit geldt zeker ook voor Zuid-Limburg, want hoewel veel van deze soorten zich de afgelopen tien tot vijftien jaar aan het uitbreiden zijn over Nederland, zijn er toch nog soorten die beperkt zijn tot ons heuvelland, waaronder voorgaande twee soorten.

Ook zijn de hellingbossen nagenoeg de enige plekken in Nederland waar alle vijf de woudzwevers (Criorhina) makkelijk gezien kunnen worden. Deze woudzwevers hebben zich recentelijk uitgebreid in Nederland, maar met name de populierenwoudzwever (C. pachymera) en de hommelwoudzwever (C. ranunculi) zijn erg zeldzaam buiten Limburg. De larven van deze soorten leven met name in dode wortels. Vaak zijn de volwassen dieren dan ook aan de basis van de stam te vinden.

Vrouwtje hommelwoudzwever aan de voet van een populier in het Bunderbos (foto: John T. Smit)

Met veel bosgebonden zweefvliegen gaat het goed, ze gaan vooruit en breiden zich in veel gevallen zelfs uit. Wellicht is de uitbreiding van de gestreepte molmzwever te wijten aan het feit dat de bossen in ouderdom, en dus kwaliteit, vooruit zijn gegaan. Niet alleen komt dood hout vaker voor in het bos, maar ook in de beken mag het blijven liggen.

Vrouwtje rode snuitvlieg op zijn voorkeursbloem Robbertskruid (foto: Sandra Lamberts)

Soms is het onduidelijk waar een bepaalde bossoort nou precies van profiteert. Zo maakte de rode snuitvlieg (Rhingia rostrata) een spectaculaire comeback. De enige waarnemingen stamden uit de 19e eeuw en in 2010 werd de soort opnieuw ontdekt in een bos nabij Maastricht. Spectaculair: ruim honderd jaar na de laatste waarneming ineens weer een levend exemplaar in Nederland! Twee jaar later bleek op dezelfde plek een goede populatie aanwezig te zijn en is de soort zelfs in een ander hellingbos aangetroffen. Deze soort is niet gebonden aan dood hout, ondanks het feit dat het wel degelijk een bossoort is. De larven van de rode snuitvlieg leven in fecaliën, ze zijn zelfs gekweekt uit menselijke poep, maar wat hun natuurlijke bron is blijft onderwerp van speculatie. Er is geopperd dat ze zich zouden ontwikkelen in paardenvijgen, maar dat lijkt niet overeen te komen met de beperkte verspreiding in Europa die vrijwel beperkt is tot bergachtige gebieden. Ook is gesuggereerd dat ze zich mogelijk ontwikkelen in dassenuitwerpselen; mocht dat het geval zijn, dan is er nog een kleine kans dat de rode snuitvlieg zich nog verder kan uitbreiden in Nederland en het binnenland weer kan bereiken. Vooralsnog is het in ieder geval zaak zuinig te zijn op onze Zuid-Limburgse hellingbossen, want die spelen een zeer belangrijke rol in de instandhouding van de Nederlandse boszweefvliegen.

Tekst: John T. Smit, EIS-Nederland
Foto's: John T. Smit; Sandra Lamberts